Paul Verhaeghe over inleveren voor of tegen het neoliberalisme
WE STRIKE BACK – Op zoek naar nuance in het stakingsdebat
Vooruit, Gent, 30 januari 2012.
Inleveren voor of tegen het neoliberalisme - Paul Verhaeghe
We moeten reageren, daar heb ik geen enkele twijfel over. Er zijn vragen waarop het
antwoord veel moeilijker ligt. Hoe moeten we reageren? En tegen wie of wat moet die
reactie gericht zijn?
Dergelijke vragen vooronderstellen dat er een probleem is, en bijgevolg wil ik eerst
mijn visie op dat probleem geven. Pas daarna keer ik terug naar die vragen.
Niet zo lang geleden werd de maatschappij bepaald door het samenspel tussen
minstens vier dimensies: het politieke, het religieuze, het economische en het
culturele – waarbij het politieke en het religieuze luik de doorslag gaven. Vandaag
zijn al die dimensies verdwenen: politiekers zijn voer voor Geert Hoste, over de
religie kunnen we best zwijgen en iedereen is kunstenaar. Er blijft maar één
dominant discours meer over, met name het economische. Wij leven in een
neoliberale samenleving waarin alles een product geworden is. Bovendien gaat dit
gepaard met een koppeling aan de zogenaamde meritocratie, waarbij iedereen
verantwoordelijk geacht wordt voor het eigen succes of de eigen mislukking – dit is
de mythe van de self made man. Als je slaagt, heb je het aan jezelf te danken, als je
mislukt ook en het belangrijkste criterium is winst, geld – het moet opbrengen, dat is
de boodschap.
Dit neoliberaal discours is dwingend aanwezig op alle mogelijke vlakken, het
bepaalt niet alleen de economie, maar ook de zorgsector,
ook het onderwijs, ook het
onderzoek, ook de media. En zelfs daar stopt het niet: het neoliberalisme heeft
ondertussen onze identiteit ingekleurd, waardoor het nagenoeg onzichtbaar
geworden is. Vandaar ook het idee dat dit het einde van de geschiedenis zou zijn,
het punt waar we alle ideologieën kunnen opdoeken omdat het neoliberalisme zich
aandient als een weergave van de mens ‘zoals hij is’. De mens is nu eenmaal
egoïstisch en corrupt, zo luidt het, enkel uit op eigen voordeel en genot en altijd in
concurrentie met de ander – survival of the fittest, selfish genes, weet je wel? Wie
daar anders over denkt, is naïef en dom. Get real, dat is het ironische bevel.
Dezelfde ironie ligt in de zogenaamde Real Politik, ironie omdat een dergelijke
politiek de realiteit waarbij ze pretendeert te vertrekken, gemaakt heeft. In dezelfde
beweging heeft men de vorige realiteit zodanig vernietigd dat die voor de jongere
generatie letterlijk ondenkbaar is. De slogan van Margaret Thatcher: ‘There is no
such a thing as society’ is dertig jaar na datum overtuigend gerealiseerd.
Het is van belang dat we dit beseffen, dat het belangrijkste product van het
neoliberalisme onze realiteit is. Kort samengevat: het een mislukking op economisch
vlak, het is een ramp op maatschappelijk vlak, het is ronduit gevaarlijk en onethisch
op psychologisch vlak.
Het is een mislukking op economisch vlak, en laat dat nu net het domein zijn waar
het wel zou moeten werken. Ik ben geen economist, als leek deel ik de ervaring van
iedereen. Een eengemaakte vrije markt zou ons betere producten en diensten
aanbieden die nog goedkoper zouden zijn ook. De realiteit is exact het omgekeerde.
Als economisch model is dit een totale mislukking, en nogal wat onderzoek toont aan
dat een meer egalitair gerichte economie zowel productiever als efficiënter is. Het
Rijnlands model is stukken beter dan het Angelsaksische dat bovendien een
spectaculaire stijging veroorzaakt heeft op het vlak van sociale ongelijkheid.
Dit is het tweede punt van mijn probleemanalyse, het neoliberalisme als ramp op
maatschappelijk vlak. Dit is wetenschappelijk zeer overtuigend aangetoond. Op
dertig jaar tijd zijn de inkomensverschillen in bijvoorbeeld Groot-Brittannië
spectaculair gestegen, zo spectaculair dat de middenklasse ginder aan het
verdwijnen is. Sociologisch onderzoek van Wilkinson en Pickett toont aan dat er een
perfecte correlatie bestaat tussen de omvang van inkomensverschillen enerzijds en
zo ongeveer alle belangrijke gezondheidsparameters anderzijds. Kort samengevat:
hoe groter de inkomensverschillen in een regio, des te meer mentale stoornissen,
tienerzwangerschappen, kindersterfte, agressie, criminaliteit, drugsgebruik en pillen;
des te lager de gemiddelde levensverwachting, lichamelijke gezondheid,
onderwijsresultaten, sociale mobiliteit en ruimer, de gevoelens van veiligheid en
geluk. Bovendien – en dit zal voor veel mensen zeer verrassend zijn – bovendien
gelden deze resultaten voor alle lagen van de bevolking, en blijven ze niet beperkt tot
de laagste sociale klassen. Voor wie mocht denken dat een dergelijke desastreuze
maatschappelijke evolutie niets te maken heeft met inkomensverschillen en veeleer
een gevolg zijn van de teloorgang van religie en een tekort aan blauw op straat, die
verwijs ik naar de cijfers van het meest religieuze en meest politionele westerse land,
met name de Verenigde Staten. Eén blik op hun statistieken moet volstaan om
verlost te worden van het idee dat we hun voorbeeld moeten volgen. En toch blijven
we gebiologeerd kijken in de lichtbak die alles daarbuiten in duisternis hult. Dat heeft
te maken met mijn derde punt.
Het neoliberalisme is ronduit gevaarlijk op psychologisch vlak. Hier heb ik als
psychoanalyticus recht van spreken, dit is mijn vakgebied. Het is gevaarlijk omdat dit
systeem het slechtste in de mens naar boven haalt en het beste onderdrukt. Dit
gebeurde vooreerst op de werkvloer, maar ondertussen ook ten volle binnen ons
onderwijs, waardoor het zelfs de nieuwe identiteit bepaalt.
De financiële gevechten tussen de euro-landen illustreren wat een neoliberale
meritocratie met mensen doet. Solidariteit wordt een kostbare luxe en moet de plaats
ruimen voor steeds tijdelijke coalities met als voornaamste zorg dat men er meerwinst uit haalt dan de anderen. Diepgaande sociale banden met collega’s zijn
daardoor nagenoeg uitgesloten, een emotionele betrokkenheid bij het werk zelf is er
nog nauwelijks en al helemaal niet meer bij het bedrijf of de organisatie.
Pesten was
vroeger een probleem op de scholen, nu is het volop aanwezig op de werkvloer, als
een typisch symptoom van onmacht, waarbij de frustraties afgereageerd worden op
de zwaksten. Onderhuids leeft er angst, van faalangst tot ruimere sociale angst voor
die al te bedreigende ander.
Een daling in autonomie en een groeiende afhankelijkheid van externe en
bovendien steeds verschuivende normen veroorzaken wat de arbeidssocioloog
Richard Sennett heel treffend een infantilisering van de werknemers noemt (Sennett,
2003, p.46; pp. 102-7).
Volwassen mensen vertonen kinderlijke woedeaanvallen, zijn
jaloers voor trivialiteiten, vertellen leugentjes om bestwil, deinzen vaak niet terug voor
bedrog, en koesteren leedvermaak en kleinzielige wraakgevoelens. Ik interpreteer dit
als gevolgen van een systeem dat mensen niet toelaat autonoom te denken en
werken. Als je iemand behandelt als een klein kind, dan is de kans vrij groot dat hij
zich zal gedragen als een klein kind.
Nog veel belangrijker is de centrale aantasting van het zelfrespect. Dit hangt
in grote mate af van de erkenning die men krijgt van de Ander, dit is de les die van
Hegel tot Lacan doorklinkt. Ongeweten verwoordt Sennett hetzelfde wanneer hij in
de mond van de huidige werknemer de volgende vraag legt: ‘Who needs me?’ (1998,
p.146). Voor steeds meer mensen luidt het antwoord: niemand. Zij maken deel uit
van een groeiende groep menselijk afval. Binnen een maatschappij die voortdurend
de boodschap verkondigt dat iedereen het kan maken als hij zich maar voldoende
inzet, betekent dit dat steeds meer mensen geconfronteerd worden met vernedering,
schuld en schaamte.
Ons onderwijs speelt hierin een centrale rol. Niet eens zo lang geleden werd
onderwijs vooral gewaardeerd omwille van zijn maatschappelijke relevantie. De
bedoeling was kritische hoogopgeleide burgers af te leveren die via hun persoonlijke
ontwikkeling ook konden bijdragen tot een betere maatschappij. Een dergelijk idee
klinkt vandaag ongelooflijk wollig en het woord burgers roept bij mensen onder de
dertig alleen nog McDonalds op.
Universiteiten, dat zijn toch kennisbedrijven die
competenties moeten ontwikkelen bij hun studenten zodat ze regelrecht het
bedrijfsleven kunnen instappen? Ten einde dit te bevorderen deden een aantal
prominenten in de loop van het crisisjaar 2011 heel concrete voorstellen:
verhoog het
inschrijvingsgeld voor alle opleidingen die niet aansluiten bij het bedrijfsleven,
verlaag het voor alles wat wel rendeert; wie hardleers is en toch kiest voor een nietrendabele
opleiding, die moet bestraft worden met een kortere of zelfs helemaal
geen uitkeringsgerechtigde periode.
Als klap op de vuurpijl kwam het voorstel om
kleuters te screenen op hun vaardigheden, zodat ze meteen de juiste economische
richting kunnen uitgestuurd worden. De Vlaamse schrijver Marc Reugebrink kaartte
die ideeën nog eens aan in een kritisch artikel met als ironische publicatiedatum de
feestdag van de onnozele kinderen (De Standaard, 28 december 2011). De week
daarop werd hij door een redacteur wetenschap van diezelfde krant de les gespeld:
geesteswetenschappen dragen niks bij, menswetenschappers zouden beter Darwin
lezen en met het neoliberalisme is er niets mis.
Het feit dat dit soort voorstellen geformuleerd wordt door mensen met macht
doet mij rillen – het moet, zo denk ik dan, ook op die manier begonnen zijn zo rond
1930. Het feit dat er nauwelijks protest komt – ik heb geen enkele rector horen
reageren – vraagt om verklaring. Waar is de vroegere kritische zin naartoe? Mijn antwoord is dat deze manier van denken ondertussen deel uitmaakt van onze
identiteit –
de neoliberale reality show dicteert het gewone leven, en dus ook het
onderwijs. Zonder dat we dit beseffen, denken wij ondertussen zelf neoliberaal, en
voeden we onze kinderen zo op. Waarom zijn we dan verontwaardigd als Europees
onderzoek uitwijst dat onze scholieren zeer gebrekkige democratische en
maatschappelijke attitudes vertonen (ICCS-rapport)? Dat dit het effect is van ons
competentiegericht onderwijs, zien we liever niet.
Ook hier is het nodig om de geschiedenis te kennen
. Een van de lessen uit de
twintigste eeuw is dat elke dictatuur het onderwijs aangrijpt om kinderen ideeën op te
dringen die voor een pak ellende zorgen en die de ontplooiing tot kritische,
zelfstandig denkende mensen heel erg belemmeren. Als resultaat daarvan gingen er
meer en meer stemmen op om de school zoveel mogelijk waarden vrij te maken, wat
meteen een van de belangrijkste toepassingen werd van Isaiah Berlins idee inzake
negatieve vrijheid. Mensen hoeven niet gezegd te worden wat ze moeten denken,
elke vorm van indoctrinatie is vrijheidsberoving, en zeker het onderwijs mag zich daar
niet aan bezondigen.
Het is in dit pedagogisch vacuüm dat het competentiemodel een vruchtbare
voedingsbodem gevonden heeft (voor een mooi overzicht, zie Masschelein en
Simons, 2007). De aanvankelijke doelstellingen zijn nobel: laat ons uitgaan van
vaardigheden die belangrijk zijn in het beroepsleven, zodat jonge mensen straks alle
kansen krijgen om hun eigen weg te banen, los van alle religieuze en ideologische
poespas. Op vrij korte tijd kwam er een heel belangrijke betekenisuitbreiding, van
praktische competenties (bijvoorbeeld talenkennis) naar persoonlijkheidskenmerken
(flexibel zijn), en uiteindelijk naar de persoonlijkheid als dusdanig (de mens alsmanager van het eigen leven). De link met het neoliberalisme wordt duidelijk in
courante zinnetjes zoals: kennis is menselijk kapitaal; competenties vormen een
kapitaal dat beheerd en ontwikkeld moet worden; leren is een langetermijninvestering
enzovoort.
Het doel heet dan zelfmanagement en ondernemerschap:
jongeren moeten
zichzelf beschouwen als een bedrijf, waarbij kennis en vaardigheden in eerste en
laatste instantie een economisch belang hebben waarmee zij hun marktwaarde
kunnen verhogen. Daarmee heeft het competentie-onderwijs uitdrukkelijk het
ideologisch gedachtengoed van het neoliberalisme geïmplementeerd in de scholing
van onze kinderen. We hoeven dan ook niet verwonderd te zijn als hun eerste vraag
luidt: wat brengt het op? Voor mij?
Dit is het logische resultaat van dit onderwijs, en
achteraf gaan zeuren over het egoïsme en materialisme van de jeugd is op zijn
zachtst uitgedrukt hypocriet. We moeten dringend dit onderwijs en ruimer, de
bijbehorende pedagogiek herdenken.
Bij die nieuwe identiteit (de mens als ondernemer) hoort er ook een nieuw
levensdoel: succes. Dit is wat jongvolwassenen elkaar toewensen bij wijze van
afscheidsgroet. Succes bij de examens, succes op vakantie, succes in de relatie,
succes op de werkvloer. De klassieke vraag naar ‘het goede leven’ klinkt in deze
context heel erg wollig – goede lééven? De nieuwe norm heet effectiviteit, het doel is
materiële winst, de daarbij behorende deugd hebzucht. In deze redeneerlijn is er
geen ethisch verschil tussen de bankiers die mensen heel bewust ‘toxische’
beleggingen aansmeerden, de Britse parlementariërs die vervalste onkostennota’s
indienden, en de jongeren die winkelgalerijen in London plunderden met als slogan ‘If
you can’t make it, take it’. Ecce homo, dit is de mens – zoals we hem gemaakt
hebben.De onvermijdelijke keerzijde hiervan is een groeiende groep die zich mislukt
voelt, meestal reeds vanaf de leeftijd van tien jaar. Loser! Is het voornaamste
scheldwoord vandaag op de speelkoer van de lagere school. Sommige van die
losers komen in opstand, maar het merendeel wordt sociaal angstig, autistiform,
depressief, en nagenoeg altijd hyperconsumerend. Er gaan nu al stemmen op voor
wat men vroegdetectie heet – het woord alleen al, met als belangrijkste argument dat
ingrijpen bij kleuters economisch meer rendabel is. En vorige week (21 jan 2012)
konden we in de krant lezen dat zelfdoding Vlaanderen 600 miljoen euro per jaar
kost, en dat dit een ernstige bedreiging voor de economie wordt. Hoe ziek moet een
maatschappij zijn om zelfdoding uit te drukken als economische kost? Welke graad
van blindheid is er nodig om niet te beseffen dat de zaken omgekeerd liggen: dat
men de onleefbaarheid van een louter economisch gestuurde maatschappij kan
afmeten aan het aantal drop outs, met zelfdoding als meest definitieve vorm
daarvan?
Daarmee kan ik terugkeren naar mijn twee uitgangsvragen. Hoe moeten we
reageren? Tegen wie of wat moeten we reageren?
De Pools-Britse socioloog
Zymunt Bauman vat de paradox van onze tijd mooi
samen: ‘
Nooit waren we zo vrij. Nooit hebben we ons zo machteloos gevoeld’. We
zijn vrij, in de betekenis dat we op religie kunnen spuwen (pas wel op met de islam
en het jodendom), dat we op seksueel vlak zo ongeveer alles moeten uitproberen
wat vroeger verboden was, en dat we om het even welke politieke stroming mogen
aanhangen. Dat kan allemaal omdat die zaken geen enkel belang meer hebben. It’s
the economy, stupid!
Tegen wie of wat we dan wel moeten reageren, is hoogst onduidelijk,
iedereen
klaagt over ‘het systeem’, maar niemand krijgt het te pakken, vandaar onze
machteloosheid en het daaruit voortvloeiend zogenaamd ‘zinloos’ geweld. De
stakingen van de vorige eeuw hadden effect omdat er een duidelijke vijand was: de
patrons. Die zijn er niet meer, in de plaats daarvan zijn er rating bureaus, beurzen en
vergaderingen van aandeelhouders. Psychoanalytisch beschouwd is de huidige
staking niets anders dan automutilatie, de zelfverwonding van een patiënt die alle
greep op zijn leven verloren is en dan maar gaat kerven in zijn eigen vlees, net zoals
de werkeloze hoogopgeleide jongeren in de Franse banlieues hun eigen
leefomgeving vernielden. Morgen gaat alles weer zijn gewone gang, met dien
verstande dat de patiënt nog wat meer patiënt geworden is.
Dit is de hamvraag: hoe dit anonieme systeem aanpakken? Het toverwoord is
inlevering, over de invulling daarvan lopen de meningen uiteen. Inleveren om de
economie, begrijp: om het neoliberalisme in stand te houden, getuigt van domheid en
onethisch besef. Inleveren om het systeem te veranderen, vraagt inzicht en moed.
Eerst en vooral economisch, op macro-sociaal vlak. Mijn kennis daarover is beperkt,
maar ik lees dat nogal wat specialisten het eens zijn over de noodzakelijke
maatregelen. Splits spaarbanken volledig van beleggingsbanken. Belast inkomsten
uit arbeid zo laag mogelijk, uit beleggingen en speculatie zo hoog mogelijk. Beperk
inkomensongelijkheid tot normale proporties. Zorg voor een transparante
vennootschapsbelasting. Uit mijn ervaringswereld voeg ik daar nog de volgende
zaken aan toe.
Laat onderwijs weer Bildung worden met een uitdrukkelijke aandachtvoor ethiek, gedragen door leerkrachten met autoriteit, en vergeet de
competentiedraak zo snel als maar kan. Maak de zorgsector zoveel mogelijk
onafhankelijk van de commerciële wereld. Herstel de publieke ruimte en investeer in
alles wat echte sociale netwerken bevordert.
Dergelijke beslissingen moeten op politiek niveau gebeuren, en liefst op
Europese schaal. Dezelfde specialisten spreken over een verziekte politiek die niet in
staat is beslissingen te nemen en die alle heil en redding van elders verwacht. Dat
elders is er niet. In plaats van de huidige grijze muizen hebben we dringend nood
aan verschillend gekleurde politieke partijen die elk hun eigen ideologie naar voor
schuiven in democratische concurrentie met andere ideologieën. Op dat vlak volg ik
generaal De Gaulle: “La politique ne se fait pas à la corbeille”, politiek gebeurt niet op
de beurs en economie moet ondergeschikt zijn en blijven aan de maatschappij, niet
omgekeerd. Dat er ingeleverd zal moeten worden, is overduidelijk – in het westen
leven wij zeer ver boven onze stand. Maar die inlevering moet de maatschappij ten
goede komen, niet de economie. Als u dit een verrassende uitspraak vindt, dan moet
u vooral heel erg verrast zijn over uzelf.
Vervolgens het individuele vlak. De vorige oplossingen zijn makkelijk omdat ze
aansluiten bij een intieme overtuiging: het is de schuld van De Ander, ik ben alleen
maar slachtoffer. Begrijp: die ander (de allochtoon, de profiterende werkloze, de
graaiende bankier, de meedogenloze manager) moet veranderen en dan wordt alles
terug beter. Helaas hebben we geen overtuigend vijandsbeeld meer (mocht er een
politieke partij zijn die daarop inzet, dan boekt die gegarandeerd succes). Bij gebrek
daaraan slaan we wild om ons heen, om daarna terug depressief in een hoekje weg
te kruipen. Daarmee zijn we meteen het perfecte spiegelbeeld van de beurs: ofwel
ADHD-opspringend, ofwel depressief in elkaar zakkend. De bipolaire stoornis – aka
manisch-depressieve psychose – is bij uitstek de aandoening van het neoliberalisme.
In beide gevallen zijn we ervan overtuigd dat de oorzaak buiten ons ligt, dat er
ergens een magische pil is of een nieuwe Führer die ons zonder eigen inspanning
zal verlossen van onze kwaal en van het kwade. Niet dus. En we beseffen nauwelijks
dat we daarmee exact hetzelfde doen als wat we onze politici verwijten. Zoals ik
hoger al zei: ondertussen zijn wij allemaal neoliberaal, de vijand zit in ons denken en
in ons gedrag, en het is vooral daar dat er een grondige verandering moet gebeuren.
Een eerste, belangrijke stap is het afstand nemen van het huidig cynisme
waarin mijn generatie vervallen is, het cynisme waarmee we de neoliberale
constructie voor exclusieve waarheid aannemen. Ja, het egoïstische, het
competitieve, het agressieve zit in de mens – de banaliteit van het kwaad is een
realiteit. Maar het altruïstische, het willen samenwerken, de solidariteit – de banaliteit
van het goede zit evenzeer in ons, en het is de omgeving die beslist welke
kenmerken er dominant naar buiten treden. En die omgeving maken wij grotendeels
zelf. Op de koop toe is er meer dan voldoende bewijs dat wij ons veel beter voelen
wanneer we iets betekenen voor een ander en daarvoor erkenning krijgen. Een
dergelijk geluksgevoel staat in schril contrast tot de typerende gemoedstoestand van
vandaag, met name depressive hedonia, depressief genot (een rake uitdrukking van
Mark Fisher).
Een depressief iemand is heel vaak depressief op grond van machteloosheid:
ik kan niets doen, niets helpt, het is de schuld van mijn genen, van mijn ongelukkige
jeugd. Vaak is dat tot op zekere hoogte juist, maar als overtuiging belet dit
verandering. Een depressieve patiënt kan slechts uit zijn depressie klimmen als hij
dat ander stuk aangrijpt, het stuk waar hij nog beslissingsrecht heeft en waar hij zelfeen bepaalde verantwoordelijkheid draagt. Dit geldt ook voor de depressieve
consument die wij vandaag allemaal zijn.
In plaats van consument moeten we terug burger worden. Als wij de politiek
willen onderwerpen aan het algemeen belang – en dat is meer dan ooit nodig – dan
moeten wij zelf dit algemeen belang naar schuiven in plaats van onze
privébesognes. En ook dat vraagt een grondige inlevering, die noodzakelijkerwijze
gepaard moet gaan met de uitbouw van een nieuwe ethiek. Nieuw omdat een
terugkeer naar die van vroeger zowel onmogelijk als niet wenselijk is. Bij wijze van
besluit geef ik daartoe een aanzet, geïnspireerd door de laatste lessen van Michel
Foucault (2004).
Een eigentijdse ethiek kan best aansluiten bij de hedendaagse
individualisering, met als sleutelbegrip de zorg voor zichzelf. In het licht van wat ik
verteld heb, klinkt dit zeer vreemd. Zijn individualisering en een overdreven zorg voor
zichzelf niet precies de oorzaken van de huidige ellende? Een dergelijke reactie toont
hoezeer het neoliberalisme ons ervan overtuigd heeft dat zorg voor zichzelf neerkomt
op puur materieel eigenbelang, en dus automatisch in concurrentie treedt met het
eigenbelang van de ander. Een dergelijke overtuiging is exact het tegenovergestelde
van de zorg voor zichzelf, omdat het voorbij gaat aan twee centrale vragen. Wat is
het goede leven voor mij? En hoe kan ik dat vormgeven in verhouding tot anderen?
Op die vragen zijn er nogal wat verschillende antwoorden mogelijk, maar daarbij zal
elk ethisch stelsel hetzelfde centrale element naar voor schuiven: het goede leven en
de vormgeving daarvan in de verhouding tot anderen moet gebaseerd zijn op
zelfbeheersing.
Dit staat lijnrecht tegenover de huidige verheerlijking van limietloos
consumeren en de verplichting tot groei. Zorg voor zichzelf komt steevast neer op
matiging en moed, waardoor men geen slaaf meer is van het eigen lichaam noch van
de ander, laat staan van de hedendaagse verplichting tot depressief genot. Op dat
vlak inleveren betekent kiezen voor het goede leven. Een dergelijke zorg voor
zichzelf leidt tot een bewust burgerschap, waardoor er een vervlechting komt met de
zorg voor de ander. Op zijn beurt zorgt dit voor zinverlening die met anderen gedeeld
wordt. Dat kan de basis vormen voor een collectief verzet, dat vandaag inderdaad
meer dan nodig is. Een collectieve burgerlijke ongehoorzaamheid tegen onethische
regels zal veel doeltreffender zijn dan een algemene staking die het huidige systeem
alleen maar sterker maakt.